Terug naar het overzicht

Cognitief en adaptief functioneren in relatie tot kwaliteit van leven, bij jonge patiënten met ernstig nierfalen. Een haalbaarheidsstudie.

Projectcode A1D1P05 Projectleider Kim Oostrom Projecttype Research Project Organisatie Ams. UMC Locatie Ams. - Emma KinderZH- Psychosociale afd. Toegekend bedrag € 45.000,00 Startdatum 1-05-2017 Looptijd 25 maanden Status Afgerond

Doel

Onderzoeken van de oorzaken van cognitieve stoornissen en de impact ervan op het adaptief functioneren en de kwaliteit van leven bij kinderen en jongvolwassenen met ernstige nierfalen (chronische nierschade fase 4 en 5 en eindstadium nierfalen). Bovendien nagaan hoe belastend de onderzoeksopzet is voor jonge nierpatiënten en hoe haalbaar het is om voldoende patiënten te rekruteren voor een vervolgstudie met als uiteindelijk doel om hierna een interventiestudie uit te voeren in meerdere centra naar de cognitieve impact van verschillende vormen van nierfunctievervangende behandeling bij jonge patiënten met ernstig nierfalen.

Samenvatting

Cognitieve stoornissen komen vaak voor bij kinderen en jongvolwassenen met een slechtenierfunctie. Zij hebben moeite met schooltaken, leren trager en kunnen moeilijker onthouden. Kinderen en jongvolwassenen met een cognitieve stoornis kunnen ook problemen ervaren met de zelfstandigheid op school, werk of thuis en met het onderhouden van vriendschappen. Bovendien kunnen de stoornissen invloed hebben op andere ontwikkelingsstappen die nodig zijn om te groeien naar een zelfstandig functionerende volwassene (samengevat met de term 'adaptief functioneren').

Transplantatie kan bij jonge patiënten met ernstig nierfalen een gunstige invloed op de schoolprestaties hebben, maar de cognitieve stoornissen kunnen ook na transplantatie aanwezig blijven. Het is nog onbekend hoe cognitieve stoornissen ontstaan en op welke manier de ontwikkeling ervan te voorkomen is.

De verwachting is dat een verminderde nierfunctie een stapeling van afvalstoffen in de hersenen (hersenvergiftiging) veroorzaakt. Vooral bij kinderen is de hersenfunctie nog niet uitontwikkeld en vindt de hersenrijping bij kinderen met chronische nierziekte dus plaats in een giftige omgeving. Dialyse kan de stapeling van afvalstoffen niet geheel voorkomen, omdat de behandeling maar tien tot vijftien procent van de normale nierfunctie overneemt. Hoewel de nierfunctie na transplantatie verbetert is het mogelijk dat vroeg aangerichte hersenschade niet helemaal herstelt. Daarnaast kunnen cognitieve stoornissen blijven bestaan door het gebruik van afweeronderdrukkende medicijnen of doordat het transplantaat maar gedeeltelijk functioneert.

Dit project is een haalbaarheidsstudie voor een interventiestudie naar de cognitieve impact van verschillende vormen van nierfunctievervangende behandeling bij jonge patiënten met ernstig nierfalen. De uitvoering van het project is mogelijk door een deelsubsidie van de Nierstichting in aanvulling op de eigen financiering vanuit het AMC voor het project.

Vraagstelling:
1. Wat is de oorzaak en de ernst van cognitieve stoornissen bij kinderen en jongvolwassenen(leeftijd 8-30 jaar) met ernstig nierfalen (chronische nierschade fase 4 en 5 en eindstadium nierfalen)?
2. Wat is de invloed van cognitieve stoornissen op adaptief functioneren, gedrag, gezondheidsbeleving en kwaliteit van leven?
3. Wat is het effect van type nierfunctievervangende behandeling op de uitkomsten?
4. Zijn het belang van het onderzoek en de belasting zoals beleefd door de deelnemers geschikt om voldoende patiënten voor een interventiestudie te kunnen includeren?
5. Zijn cognitieve stoornissen geassocieerd met een verstoorde netwerkfunctie in de hersenen?

Conclusies

Cognitieve stoornissen zijn bekend bij kinderen, adolescenten en jong volwassenen (afgekort CAYAs1) met (pre)terminale nierinsufficiëntie.
De impact van de verschillende vormen van nierfunctie vervangende therapie op cognitie is nog onbekend. We weten niet welke leeftijdsgroepen het meest kwetsbaar zijn, en of cognitieve functiestoornissen potentieel reversibel zijn.
Om de aard van cognitieve stoornissen te onderzoeken en de betekenis ervan te weten voor kwaliteit van leven en autonomie-ontwikkeling is het belangrijk om ‘cognitie’ in al zijn facetten te onderzoeken: bij wijze van ‘hersenactiviteit’ middels EEG, bij wijze van ‘hersenstructuur’ middels MRI/DTI, bij wijze van ‘gedrag’, middels neuropsychologisch onderzoek en vragenlijsten.
Om tot voldoende grote patiëntengroepen te komen is het belangrijk om deze studie in multicenter verband uit te voeren. Daartoe is medewerking voorzien met onze RICH-Q partners: kinderdialyse centra in Nederland, België en Duitsland.
Ter voorbereiding van een uitgebreide studie die zeer complex is (veel betrokken specialismen, uitgebreide benodigde infrastructuur, kwetsbare populatie, relatief lage incidentie, etc.) is een haalbaarheidsstudie verricht. Het doel hiervan was om 30 patiënten te includeren met (pre)terminale nierinsufficiëntie in de leeftijd van 8-30 jaar, om te onderzoeken of het uitvoeren van een uitgebreide cognitieve studie in een multicenter, longitudinaal design relevant is en haalbaar. Daarnaast zijn de uitkomsten van hersenmetingen en cognitieve testen van deze 30 patiënten geanalyseerd en is onderzocht in hoeverre CKD samenhangt met afwijkingen in de hersenen en cognitieve verslechtering.

Evaluatie van de studie toonde aan dat patiënten INPACT studie relevant achten, en de feitelijk belasting ervan laag. De gekozen methoden zijn voldoende sensitief gebleken om verschillen tussen groepen te detecteren. De inmiddels geeffectueerde samenwerking met de verschillende RICH-Q centra had geleid tot voldoende aantallen patiënten om nulhypothesen te testen.
Voor wat betreft IQ en cognitie zijn uitkomsten voor predialyse patiënten gunstiger dan voor hen die dialyseren dan wel getransplanteerd zijn. Opleidingsniveau van ouders is erg belangrijk voor uitkomsten. Los daarvan lijken ziekteduur en dialyseduur geassocieerd te zijn met geheugenproblemen en executieve dysfunctie – de eerste iets minder overtuigend (trend) dan de tweede (statistisch significant). Woordproductie verschilt nauwelijks tussen groepen.
De MRI/DTI analyses bevestigen inderdaad minste witte stof schade in de predialyse groep vergeleken met dialyse. Ook de impact van ziekteduur is terug te vinden op MRI niveau, nl. hoe langer de ziekteduur hoe uitgebreider de wittestofafwijkingen. Tot slot is het belangrijk te vermelden dat het ook in ons sample mogelijk bleek de associatie aan te tonen tussen wittestof integriteit en cognitief functioneren.

Trefwoorden

Soort: Onderzoek met mensen; fundamenteel, toegepast, klinisch
Onderwerp: Cognitieve stoornissen, adaptief functioneren, kwaliteit van leven, kinderen, jongvolwassenen, transplantatie